Kun je fietsen tussen twee luchtstromen?

Samen met mijn dochter fietste ik van Exloo (Drenthe) naar Heerenveen (Friesland). Daar aangekomen gingen we op zoek naar ons gereserveerde overnachtingsadres van Vrienden op de fiets. Dat zijn particulieren die hun huis beschikbaar stellen voor fietsers en hen de volgende dag na het ontbijt weer uitzwaaien. Een sympathieke club met dito leden.

Of wij nog regen hadden gehad onderweg. ‘Nee’, zeiden wij, ‘geen druppel’. ‘Nou, dan hadden we geluk gehad’, zo zei onze gastvrouw, ‘want in Heerenveen had het enkele keren flink geregend’. ‘Maar’, zei ze erbij, ‘hier zijn de buien altijd hevig, maar ze waaien ook snel weer over’. ‘Oh ja?‘, zeiden wij belangstellend. ‘Ja, we zitten hier precies tussen twee luchtstromen in waardoor we in Heerenveen weliswaar hevige, maar korte buien hebben. Dit is anders dan in andere delen van Friesland’.

Wij wisten niet precies waar de theorie op gebaseerd was, het kwam ook niet echt geloofwaardig over en eigenlijk hadden we op dat moment meer belangstelling voor de douche dan voor het weer. En toch intrigeert mij deze insteek, die vaak zonder enige relativering op tafel wordt gegooid. Is het een behoefte aan exclusiviteit? Is het de troste Friese volksaard? Of zijn het gewoon dwaalgedachten?  Het doet mij denken aan de verhalen die Rik Zaal ooit schreef over teruggekomen vakantiegangers. ‘Net toen wij weer vertrokken uit Frankrijk, begon het daar te regenen’. Of: ‘Iedereen zat op het centrale plein te eten, maar wij gingen even een steegje in en kwamen in een restaurant waar alleen maar Italianen zaten’. Als je erop let kom je deze verhalen overal tegen. Zonder relativering. Bloedserieus. Ik vermoed dat we het luchtstromen-verhaal uit Heerenveen in deze categorie kunnen plaatsen.

‘Ga toch weg’, zei een vriend, aan wie ik dit verhaal vertelde en die ervoor heeft doorgeleerd.  ‘Het is daar in Friesland overal even plat’.

Toen wij de volgende dag vertrokken begon het al snel hevig te regenen. Dat duurde maar even en toen scheen de zon alweer. Mijn dochter en ik waren het erover eens dat haar theorie toch wel moést kloppen. Dit kan toch geen toeval zijn?

Dit is mijn derde blog. Over een maand verschijnt de vierde. Omdat het kan.

 

Deel dit via:

Kroos op je hoofd

Onlangs fietste ik tussen Nijmegen en Arnhem op zo’n mooi 2.0 fietspad, waar het volgens de krant van wemelt in deze contreien. Enkele tientallen meters voor mij fietste een vader met daarachter zijn dochtertje van -pak ‘m beet- een jaar of vijf. Zij fietsten keurig achter elkaar en ik zou ze links gaan inhalen. Toen de vader mij in de gaten kreeg riep hij iets tegen zijn dochtertje, in de trant van ‘Kijk uit, een fietser achter je’. Toen had je de poppen aan het dansen. Het meisje keek over haar linkerschouder naar achteren, zwenkte vervolgens naar links, ik zwenkte met haar mee om haar te ontwijken, belandde in de berm, maakte een dubbele salto en eindigde in de sloot, waar ik met een hele hoop kroos op mijn hoofd weer boven kwam. Dat laatste had kunnen gebeuren en zou een vermakelijk beeld zijn geweest, maar in werkelijkheid ging het iets minder plastisch.

Desalniettemin dient zich hier een vraagstuk aan dat gaat over vertrouwen en loslaten versus controle en vasthouden.

Als deze man meer vertrouwen had gehad in de deskundigheid van zijn dochtertje en zijn medeweggebruikers, dan had hij zijn mond gehouden. Ik was hen voorbij gereden en had netjes gegroet, ‘Goedemiddag. Thuis ook alles goed? Prettige dag verder!’

Maar nee hoor, hij moest zo nodig interveniëren. Wat overigens ook nog zou kunnen is dat de waarschuwing meer aan míjn adres gericht was. In de zin van ‘Kijk uit meneer, daar fietst een klein meisje.’ Zoals je ook wel eens hoort in de trein, als een moeder (m/v) tegen haar kind in de stiltecoupe zegt: ‘Ik denk niet dat die meneer tegenover jou het zo leuk vindt dat jij hier de hele tijd zit te kwekken’. Waarmee ze eigenlijk tegen mij zegt, ‘sorry hoor’.

Hoe dan ook, het effect van zijn interventie is niet wat hij had verwacht, althans daar ga ik gemakshalve even van uit. Het blijft echter een hele kunst om je mond te houden waar dat kan en pas te gaan praten als dat moet. Dat is een wankel evenwicht tussen uitersten dat steeds weer opnieuw vastgesteld moet worden. Ik neig steeds meer naar rechts. Zou dat met leeftijd te maken hebben?

Dit is mijn tweede blog. Over een maand verschijnt de derde. Omdat het kan.

Deel dit via:

Wennen, zo’n bel tussen je benen.

Onlangs heb ik met mijn partner een fietstocht naar Berlijn gemaakt. Om niet te verdwalen heb ik een stuurhoesje aangeschaft voor mijn mobiele telefoon waarmee je de uitgezette route kunt volgen. Toen deze op het stuur was bevestigd was er ineens geen plaats meer voor de bel. Deze heb ik, in een creatieve bui, verplaatst naar een droog plekje onder het zadel.

Monter gingen we op pad. Het stuur zag er supersonisch uit. Het hoesje is waterdicht, helaas heeft het maar heel weinig geregend. Enfin, op het eerste moment dat ik de bel wilde gebruiken zocht ik met mijn linkerhand het nippeltje waarmee het bekende belgeluid zou gaan klinken. Ik moest daarbij stoppen met trappen, anders duwden mijn benen mijn handen weg. Ik vond het nippeltje niet één-twee-drie en vervolgens hoorde ik achter mij al de bel van mijn partner rinkelen en kon ik mijn hand weer naar het stuur brengen.

Bij een volgend bel-moment ging het precies zo. Ik zocht de bel, het duurde even en mijn partner belde. Toen dat goed bleek te werken stak ik bij een volgende keer mijn linkerhand omhoog, waarna zij het belgeluid liet horen. Deze samenwerking was weliswaar effectief, maar desondanks ging ik het met mijn rechterhand proberen. Dat ging al veel sneller en soms was ik mijn partner voor. Ik ging meer anticiperen waardoor ik soms te vroeg belde en mijn voorgangers dat nog niet hoorden. Zo verzonnen we allerlei oplossingen waarmee te leven viel, die soms vermakelijk waren, maar die het allemaal niet haalden bij de bel op het stuur.

Klaarblijkelijk zijn we als mensen goed in staat om omwegen te bewandelen als de meest ideale oplossing niet voorhanden is. Onder het motto “Als het niet kan zoals het moet dan moet het maar zoals het kan”. Ook dat is kwaliteit. En voor je het weet ben je eraan gewend.

Dit is mijn eerste blog. Over een maand verschijnt de tweede. Omdat het kan.

Deel dit via:

Pinguïn, vlo en olifant

Pinguïns zijn alles wat een vogel niet moet zijn. Ze brengen het grootste deel van hun tijd in of onder water door en nooit hoog in de lucht. Ze zijn plomp, lawaaierig en onhandig aan land. Maar ook heel succesvol: zwemmen, duiken, rodelen op hun buik. En heel sociaal.

Maar dan de vlo en de olifant. De vlo staat voor de zelfstandige die in de economie steeds belangrijker wordt. De olifant voor de grote organisatie die voor vernieuwing steeds afhankelijker worden van de vlo. Zegt Charles Handy, een Engelse managementdenker. Heeft hij gelijk? Hij stelt in zijn boek een aantal vragen, die ook mij bezighouden: hoe kan ik groeien en toch klein blijven, hoe verenig je creativiteit met efficiency, hoe ben je zowel welvarend als sociaal acceptabel? Het is een verhaal van een kleine zelfstandige. Maar, zegt hij, de nieuwe manier van werken in de Westerse samenleving draait niet om zelfstandigen óf grote organisaties, maar juist om de onderlinge afhankelijkheid tussen de olifanten en de vlooien. Vlooien zijn vrij, maar horen tegelijkertijd nergens bij. Daarom kom ik graag bij een paar olifanten over de vloer. Toch blijf ik liever trouw aan de pinguïn. Die is vrij, maar hoort ook ergens bij.

Jan Fossen

Deel dit via: